mijn publicaties

Een schreeuw om recht voor de Palestijnen

de Volkskrant, Forum, 11 juni 2005

Door Dries van Agt

Natuurlijk zijn en worden ook door de Palestijnen gruweldaden gepleegd, maar de hoofdschuldige aan het drama in het Midden-Oosten is de staat Israël, luidt de aanklacht van Dries van Agt in een vlammend J'accuse!

Onlangs kwam het bericht dat de nieuwe Palestijnse president, Mahmoud Abbas, de op 17 juli te houden verkiezingen voor het parlement voor onbepaalde tijd heeft uitgesteld. Het ligt voor de hand deze beslissing in verband te brengen met de alom heersende verwachting dat deze verkiezingen gunstig zullen uitpakken voor Hamas, ongunstig dus voor Abbas' eigen Fatah-groepering.

De toenemende steun onder het Palestijnse volk voor Hamas valt toe te schrijven aan het uitblijven van succes voor de president. Die moet lijdelijk toezien dat de regering-Sharon onverminderd doorgaat met het bebouwen van bezet gebied en het doortrekken van de gehate scheidingsmuur. De situatie in Palestina wordt daardoor opnieuw explosief. Zal er ooit nog een Palestijnse staat komen? Alleen indien Israël er eindelijk toe kan worden gebracht zich te schikken naar het internationale recht.

Op 9 juli 2004 gaf het Internationaal Gerechtshof, het met rechtspraak belaste orgaan van de Verenigde Naties, zijn oordeel over de rechtmatigheid van het bouwen van een muur door Israël op bezet Palestijns gebied. De uitspraak, gedaan in de grootst mogelijke meerderheid (14 van de 15 rechters), was vernietigend voor Israël.

Het Hof sprak uit dat de bouw van de muur op Palestijnse grond - met inbegrip van Oost-Jeruzalem - strijdig is met het internationaal recht, dat Israël daarmee dadelijk moet ophouden en dat het verplicht is de door die bouw getroffenen volledig schadeloos te stellen.

Kort nadat het Internationale Hof aldus had gesproken, heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties alle staten opgeroepen te doen wat in hun vermogen ligt om de uitspraak te doen eerbiedigen. Deze oproep kreeg bijna tweehonderd stemmen in de Vergadering; alleen Israël, de Verenigde Staten en enkele eilanden in de Pacific stemden tegen.

Israël heeft de uitspraak van het Hof nog die dag in de prullenmand gegooid. Het had al tevoren verklaard dat het Hof zich met deze zaak niet mocht bemoeien en dat het zich aan de te geven uitspraak niets gelegen zou laten liggen.

De uitspraak van het Internationale Hof was niet de uitkomst van een geding tussen Israël en de Palestijnen. Israël heeft geweigerd het geschil ter beslechting aan het Hof voor te leggen. Hieruit volgt echter niet dat het antwoord, door het Hof aan de Verenigde Naties gegeven op de daartoe strekkende vraag, maar een losse flodder zou zijn, een rechtens irrelevante conclusie hoe robuust ook beargumenteerd. Het Hof heeft in het kader van de beantwoording de meest gezaghebbende verklaring van geldend recht gegeven die in onze huidige wereldrechtsorde te verkrijgen valt.

Behalve over het oprichten van de scheidingsmuur heeft het Hof nog een belangrijke uitspraak gedaan: de Vierde Conventie van Genève (1949) is ook van toepassing op de Palestijnse gebieden die in 1967 door Israël zijn bezet en sindsdien bezet worden gehouden. Dit houdt in dat de talrijke nederzettingen die Israël in de bezette gebieden heeft gesticht, illegaal zijn. Deze gevolgtrekking is van cruciaal belang voor de vooruitzichten op een rechtvaardige (en dus houdbare) vrede.

Het Palestijnse drama is grotendeels van Europese makelij. Na de Eerste Wereldoorlog, die de ontmanteling van het Ottomaanse Rijk bracht, kwam Palestina onder Brits beheer. Toen bestond de bevolking aldaar nog voor meer dan 90 procent uit Arabische moslims en christenen. Tijdens het Britse mandaat, dat tot 1947 duurde, nam de immigratie van joden geleidelijk toe. Dat had veel te maken met het antisemitisme in Europa, ook in Rusland, dat aan het eind van de 19de eeuw verhevigde. In 1897 kwam voor het eerst het Jewish World Congress bijeen, op initiatief van Theodor Herzl, die een jaar eerder de baanbrekende publikatie Der Judenstaat had uitgebracht. De joden zouden een eigen staat moeten krijgen, maar het stond niet van meet af aan vast dat die in Palestina gevestigd zou moeten worden. Herzl en andere zionisten hadden ook de vrijwel onbewoonde verten van Argentinië voor ogen.

Na de Tweede Wereldoorlog, die de verschrikkingen van de holocaust had gebracht, kwam er een stroom van joodse emigranten naar Palestina op gang. De spanningen met de Arabische bevolking aldaar liepen op. Al in mei 1945 eiste de Jewish Agency de dadelijke vestiging van een joodse staat in een 'undivided and undiminished' Palestina. Geen opdeling dus tussen Arabieren en joden, zoals de Britse voogd over het mandaatgebied in de jaren 1930 geopperd had.

Toen die eis niet werd ingewilligd, begonnen joodse strijdgroepen geweld toe te passen. Welbekend is de aanslag op de Britse regeringskantoren in het King David Hotel in Jeruzalem in juli 1946. De Britten versterkten daarop hun garnizoen in Palestina en probeerden de binnenkomst te beletten van grote aantallen joodse immigranten, die op transportschepen werden aangevoerd. Maar na de holocaust kregen ze voor dat optreden geen enkele instemming meer buiten Palestina, ook niet in hun eigen land. In 1947 lieten de Britten het probleem Palestina als een hete aardappel vallen. Zij deponeerden het mandaatgebied bij de Verenigde Naties. Wat moesten die ermee aan?

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties nam in november 1947 een resolutie aan (181) die uitsprak dat Palestina ongeveer in twee helften moest worden verdeeld. Er moesten naast elkaar twee onafhankelijke staten komen, een joodse en een Arabische. Die twee zouden onderling een economische unie moeten aangaan. Verder zouden de VN zelf een gebied omvattende Jeruzalem en Bethlehem onder hun hoede nemen. Die resolutie werd door de Arabieren verworpen, door de joden aanvaard. Hierbij valt te bedenken dat de Arabisch/Palestijnse bewoners toen de overgrote meerderheid van het land vormden, ook al was het aantal joodse immigranten flink gestegen.

Ondanks de officiële aanvaarding van joodse zijde begonnen joodse strijdgroepen vrijwel aanstonds met het uitstoten van Palestijnen en het accapareren van land. De geweldplegingen die zich daarbij voordeden, brachten een exodus van Palestijnen teweeg. Toen, dadelijk na het vertrek van de laatste Britse troepen, David Ben Goerion de staat Israël uitriep (14 mei 1948), hadden al veel Palestijnen de wijk genomen. Eind 1948 waren er al meer dan 700 duizend uit Israël geëmigreerd: verdreven dan wel gevlucht.

Binnen een jaar na het uitroepen van de eigen staat had Israël het door de VN toegewezen grondgebied al uitgebreid tot meer dan drie kwart van het voormalig mandaatgebied. Voor de Palestijnen was er toen al minder dan een kwart over: Oost-Jeruzalem, de westoever van de Jordaan en de Gazastrook. Die restanten werden door Israël bezet in 1967 en zijn sindsdien bezet gehouden. VN-resoluties hebben Israël herhaaldelijk opgeroepen die bezetting te beëindigen; Israël heeft, in strijd met internationaal recht, al die resoluties genegeerd.

Hierbij is het echter niet gebleven. Oost-Jeruzalem is intussen door Israël geannexeerd, terwijl in de West-Bank en de Gazastrook tal van nederzettingen gebouwd zijn, bewoond door joodse kolonisten. Het aantal settlers is bij voortduring gestegen, het zijn er nu honderdduizenden. Ten behoeve van die vestigingen is Palestijns land geconfisqueerd. Evenzo voor de aanleg van wegen ter beveiliging van die nederzettingen. Het Israëlische leger patrouilleert op die wegen, voor Palestijnen zijn die niet toegankelijk. Deze kolonisatie, met inbegrip van de daaraan dienstbare infrastructurele voorzieningen, is dubbel en dwars in strijd met internationaal recht: niet alleen met de Vierde Conventie van Genève (1949) in zake het humanitair oorlogsrecht, maar bovendien met de Akkoorden van Oslo (1993/95). De nederzettingen onttrekken veel water aan de bodem van het omringende land en brengen zo aanzienlijke schade toe aan de Palestijnse landbouw.

Om al die nederzettingen te beveiligen, heeft het Israëlische leger op tal van plaatsen in de bezette gebieden blokkades opgeworpen, controleposten voor de passage van personen en goederen. Thans zijn er meer dan 750 checkpoints ! Daardoor zijn de bezette gebieden verknipt tot enkele honderden lappen. De gevolgen van die opsplitsing zijn voor de Palestijnse bevolking rampzalig.

Voor de kolonisten en hun politieke schutspatroons grijpt de inplanting van nederzettingen in bezet gebied vooruit op de inlijving daarvan. Zo krijgt Groot-Israël, het ideaal van de maximalisten, gestalte: heel het mandaatgebied van weleer behoort de staat Israël toe. Maar maximalisten zijn er aan de andere kant van het conflict ook. Aan Arabische zijde zijn dat degenen die de joodse immigranten zien als indringers in een land dat ongeveer anderhalf millennium lang een overwegend Arabische bevolking heeft gehad. Zij willen dat land voor zichzelf terug.

De maximalisten aan beide zijden staan schuldig aan mateloos onheil. Helaas weten in Nederland (en elders) maar weinig mensen dat in de PLO en de Fatah-partij de maximalisten het pleit allang hebben verloren. Al in 1988 heeft de PLO, toen onder Arafat, de sleutelresolutie 242 van de VN Veiligheidsraad (land voor vrede) aanvaard en de staat Israël erkend - de staat Israël als soeverein over bijna 80 procent van het voormalige mandaatgebied Palestina!

Onbelicht blijft ook dat de Arabische Liga zich tweemaal, in 1982 en in 2002, heeft geschaard achter vredesplannen uit Saudi-Arabië waarvan de kernpunten waren: teruggave aan de Palestijnen van de in 1967 bezette gebieden en dan wederzijdse erkenning.

In de jaren 1990 trad in Israël premier Rabin als man van de vrede naar voren. Maar nadat hij door een extremistische landgenoot was vermoord, verslechterde de situatie snel. Van uitvoering van de Osden lo Akkoorden kwam weinig meer terecht. Hamas begon zich te roeren, opgekropte frustratie na een kwarteeuw bezetting ontlaadde zich in geweldpleging van Palestijnse zijde. Niet onvermeld mag blijven dat Israël in vroeger jaren steun gaf aan Hamas en wel om Arafat en diens PLO te ondermijnen. Later is Israël ertoe overgegaan Hamasleiders te 'liquideren'. Kees Schuyt schreef hierover (de Volkskrant, 21 april 2004): 'Een regeringsleider van een democratisch land geeft het bevel om de politieke leiders van een ander volk te vermoorden en feliciteert openlijk de moordenaars. Wraak uit voorzorg. Met het voorspelbare resultaat dat wraak op wraak en moord op moord zal volgen.'

In de slotfase van zijn bewind, het jaar 2000, heeft president Clinton nog een poging ondernomen een vredesregeling tot stand te brengen. Vrij algemeen heerst in het Westen het misverstand dat de mislukking van het overleg in Camp David te wijten is aan Arafat. De Palestijnse voorman zou daar een aanbod van premier Barak hebben afgewezen dat uitblonk door edelmoedigheid.

Maar hoe liggen de feiten? Om een flink aantal nederzettingen en vooral de grootste te kunnen behouden, stelde Barak voor niet de hele Westbank terug te geven maar ongeveer een tiende daarvan te annexeren. In ruil daarvoor zou Israël elders land afstaan maar veel minder. Hoe moest Arafat dit thuis verkopen? De VN-resoluties 242 en 336 hadden toch gestipuleerd dat de Palestijnen de bezette gebiekneveling

zouden terugkrijgen? Erger nog was het dat het Israëlische voorstel de Westoever niet integraal teruggaf aan de Palestijnen, maar opgedeeld in brokken die van elkaar gescheiden zouden blijven door stroken Israëlisch gebied. Dit kon zo geen levensvatbare staat worden. Verder zou het al geannexeerde Oost-Jeruzalem bij Israël blijven, met dien verstande dat Haram al-Sharif (de Tempelberg) onder de hoede van de Palestijnen zou worden gesteld. Met beperkingen evenwel: Israël zou soeverein blijven over de ondergrond en over het luchtruim. Wat de vluchtelingenkwestie betreft: daarover werd in de voorstellen van Barak niet gerept. Terwijl dat voor de Palestijnen een uiterst gevoelige zaak is.

Het uitblijven van de in het vooruitzicht gestelde vrijheid en de van het toch al armetierig economische leven in de Palestijnse gebieden, riep steeds meer spanning op. De vlam sloeg in de pan op 28 september 2000, de dag waarop premier Sharon, omringd door wel duizend man politie, een bezoek bracht aan Haram al-Sharif, waar de islamitische heiligdommen staan. Dit werd ervaren als een provocatie: een demonstratie van Israëlische oppermacht zelfs over de belangrijkste symbolen van de Arabische moslims.

De tweede intifada brak uit: een uitbarsting van machteloze woede. Er onstond een escalatie van wederzijdse geweldpleging. Pas onlangs, na het aantreden van Abbas als Palestijns leider, is hieraan een (voorlopig?) einde gekomen. Tegen de overmacht van het zwaar bewapende Israëlische leger, met een moderne luchtmacht, kunnen de Palestijnen bij lange niet op.

Om het Palestijns verzet uit te roeien, heeft het kabinet-Sharon vaak grootscheeps militair geweld gebruikt in de Westbank en de Gazastrook. Palestijnse steden en dorpen zijn hardhandig uitgekamd, waarbij veel inwoners zijn omgekomen en enorme verwoestingen zijn aangericht.

Er zijn ook groepen en organisaties in Israël die zich keren tegen het optreden van regeringswege tegen de Palestijnen, die hulp bieden bij het bouwen van huizen in Palestijns gebied, nadat die verwoest zijn door Israëlische raids. Er zijn groepen rabbijnen die Palestijnse boeren bijstaan bij het oogsten om hen te beschermen tegen het geweld van kolonisten.

In Nederland hebben verontruste joden zich verenigd in de organisatie Een Ander Joods Geluid. Een bestuurder van die stichting, Jaap Hamburger, heeft verklaard: 'Israël heeft zich van meet af aan ontpopt als een ramp voor zijn buren.' (Zie ook Forum, 14 mei.) En hij spreekt van 'de bewuste onwil van alle Israëlische regeringen de Palestijnen een volwaardige plaats onder de zon te gunnen.' Een markante stem is ook die van Hajo Meyer. In Het einde van het jodendom (2003) spreekt hij schande van het optreden van de Israëlische staat tegen de Palestijnen.

We moeten de desperate geweldplegingen door Palestijnen ook in verband brengen met de verpaupering in de bezette gebieden. Daar heerst een economische noodtoestand. De haven in Gaza is door beschietingen onklaar gemaakt, het vliegveld onbruikbaar. Veel wegen zijn vernield, landerijen verwoest, boomgaarden door tanks omgeploegd, winkels en bedrijven in puinhopen veranderd.

Funest voor het economisch leven zijn voorts de wegblokkades, de straatverboden en de afsluiting van Israël voor de vele Palestijnen die daar werk en broodwinning vonden. De werkloosheid is op de Westoever heel hoog en in de Gazastrook nog hoger. Zojuist heeft de International Labour Organisation (ILO) van de Verenigde Naties bekendgemaakt dat de werkloosheid onder Palestijnen nog verder verergerd is: lang niet de helft van de volwassen mannen heeft werk. Ongeveer 60 procent van de Palestijnen leeft beneden de armoedegrens van twee dollar per dag, in Gaza is dit 80 procent. De gezondheidstoestand van de bevolking is onrustbarend. Een Amerikaanse journalist schreef, nadat hij ginds op onderzoek was uitgegaan, een artikel over zijn bevindingen onder de aangrijpende titel Give a Young Palestinian a Reason to Keep On Living.

De voortgaande bouw van de muur maakt het nog steeds erger. Deze kolos moet 750 kilometer lang worden, drie maal zo lang als de Berlijnse Muur, twee maal zo hoog, deels zestig tot over de honderd meter breed (met inbegrip van grachten aan twee zijden, prikkeldraadversperringen onder elektrische stroom en wachttorens). Bij de aanleg ervan zullen nog meer landerijen en boomgaarden worden vernield. Doordat het tracé van de muur niet samenvalt met de grens maar deels door Palestijns land snijdt, zullen veel Palestijnse gemeenschappen opgekooid raken, afgesneden van hun omgeving en dat is wurgend voor bedrijvigheid en handel. Vandaar dat de joods-Amerikaanse hoogleraar Noam Chomsky heeft geschreven: 'Israël's wall is a bid to drive out Palestinians. ' (International Herald Tribune, 24 februari 2004.) Etnische zuivering dus.

En de zelfmoordaanslagen dan? Mag Israël zich ter afwering daarvan niet achter een vestingwal verschansen? In ieder geval niet voor zover die wal wordt opgetrokken binnen het bezette gebied. En als Israël de muur zou plaatsen op zijn eigen gebied? Dat zou naar internationaal recht wel mogen. Maar het zou de oorzaken van het geweld onaangeroerd laten. De hoofdoorzaak van het geweld ligt in de eindeloze bezetting, de sluipende annexatie, het in brokken rijten van Palestijns land en al het onheil dat daaruit voortkomt.

Mag de internationale gemeenschap dit allemaal laten gebeuren? Gaat ons dit niet aan? Het Europees Parlement heeft de EU-lidstaten opgeroepen (10 april 2002) politieke en economische sancties te nemen tegen Israël. Maar de regeringen geven aan die oproep geen gevolg. Minister van Staat Hans van den Broek heeft er bij herhaling op gewezen dat het Associatieverdrag tussen de EU en Israël aan dat land belangrijke handelspreferenties geeft. Die kunnen worden opgeschort. Verder zijn verscheidene EU-landen afnemers, voor forse koopsommen, van in Israël geproduceerde wapensystemen. Omgekeerd zouden de Europese landen een wapenembargo tegen Israël kunnen instellen. Nederland zou in de EU voorts kunnen pleiten voor het terugroepen van ambassadeurs uit Israël. Tot mijn verontwaardiging heeft onze regering geen enkel initiatief genomen Israël aan te vatten. Sterker nog: van de voorstellen tot het instellen van sancties, toont zij zich afkerig.

Europa zou zich bij uitstek moeten bekommeren om het lot van de Palestijnen. Want eeuwenlang antisemitisme in Europa, culminerend in de holocaust, heeft een exodus van joden naar Palestina op gang gebracht. Wij betalen voor onze wandaden niet zelf, maar laten de Palestijnen voor de gevolgen ervan opdraaien. Zij zijn nu op hun beurt het slachtoffer geworden van discriminatie en repressie. Europa zou zich (ook) hiervoor moeten schamen.

Maar laten we ons nu concentreren op Nederland. Ons land heeft - dit is zeer uitzonderlijk, zo niet uniek - een Grondwet die voorschrijft (artikel 90): 'De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.' Dus moet de regering zich teweer stellen tegen ernstige en voortgezette schendingen van die rechtsorde. Met betrekking tot Israël faalt zij in het vervullen van die plicht. Blaam treft ook die fracties in het parlement die nalaten de regering op haar plichtsverzuim te wijzen. Van de regeringsgezinde fracties valt helaas geen enkel heil te verwachten. Het stilzwijgen van de grootste oppositiepartij is hier echter het opmerkelijkst, ja, het teleurstellendst.

Trouwens, afgezien van onze Grondwet: Nederland heeft toch altijd pionier willen zijn voor vrijheid en mensenrechten? Waarom komt er nooit een protest uit Den Haag tegen de onderdrukking en de vertrapping van mensenrechten die nu al meer dan een kwarteeuw in Palestina voortgaat?

E en grote verantwoordelijkheid rust ook op Amerika. Dit land heeft Israël al meer dan een halve eeuw kolossale steun gegeven: politiek, militair en financieel. Amerika betaalt twee miljard dollar per jaar aan Israël. De Palestijnen krijgen maar enkele grijpstuivers. Premier Mahmoud Abbas is bij zijn recente bezoek aan het Witte Huis met een fooi begiftigd. De regering-Bush blijft premier Sharon door dik en dun steunen. Ook nu Sharon de in 2003 uitgevaardigde Routekaart naar Vrede aan zijn laars lapt. Dat doet hij dagelijks, in het bijzonder door onverdroten verder te gaan met het uitbreiden van nederzettingen in bezet gebied en daar zelfs nieuwe woonwijken te bouwen. Wat de regering in Jeruzalem daarmee voorheeft is duidelijk: de Gazastrook omvormen van een bezet gebied tot een zwaar omheind reservaat (zowel de landsals de zeegrenzen zullen na ontruiming onder strikte militaire controle blijven), die omvorming presenteren als een concessie en dan Israëls greep op de Westoever verstevigen tot een ijzeren vuist.

Een naaste medewerker van premier Sharon heeft dat in een (al te?) openhartig interview onlangs kenbaar gemaakt. Aldus zal er nimmer een levensvatbare Palestijnse staat komen. Sharon slaat munt uit het 11 september-trauma dat de VS nog beheerst. Voor tal van Amerikanen zijn Arabieren, Palestijns of niet, gevaarlijke en criminele lieden. Brandmerkt Sharon Palestijnen als terroristen, dan vindt hij in de VS een willig oor.

Al het gepraat over de noodzaak 'het vredesproces' tussen Israël en de Palestijnen te reactiveren, is loos. De Palestijnen hebben geen enkele onderhandelingspositie meer. Hen in onderhandelingen met Israël duwen, staat gelijk aan het organiseren van beraad tussen een leeuw en een lam dat al bijna verslonden is. Wat te doen, nu de regeringen in Amerika en in Europa onwillig of onmachtig blijken om in te grijpen? Verontwaardigde burgers staan niet helemaal machteloos. Zij kunnen en moeten op de trom slaan in hun eigen politieke partijen.

Maar dat is het enig mogelijke niet. De Wereldraad van Kerken, meer dan 340 aangeslotenen, heeft in februari van dit jaar opgeroepen tot selective divestment, het onttrekken van kapitaal aan bedrijven die winst maken uit activiteiten ten behoeve van de bezetting. Te denken valt hierbij aan activiteiten als het leveren van goederen en diensten voor het bouwen van de muur of in verband met het neerhalen van huizen en het kaalslaan van boomgaarden in stroken die het bezettingsleger ontruimd wil hebben. Shamal Leibowitz, advocaat voor mensenrechten in Tel Aviv, zegt hierover: 'We hebben gezien hoe machtig economische pressie is geweest bij het ten val brengen van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime .'

In deze uiteenzetting heb ik, onder erkenning dat ook van Palestijnse zijde gruwelijke daden zijn gepleegd, de staat Israël aangewezen als hoofdschuldige aan het drama dat zich voltrekt in het land ten westen van de Jordaan. Dat zal me op harde verwijten komen te staan. Wie in het openbaar het optreden van de staat Israël kritiseert, wordt algauw van antisemitisme beschuldigd. Reeds de dreiging daarvan te worden beticht, schrikt menigeen zo af dat hij zijn kritiek op de staat Israël voor zich houdt dan wel omzwachtelt. Gezegd wordt wel dat Israëli's het Europese schuldgevoel jegens de joden uitbuiten en daardoor opkomende kritiek op de staat Israël in de kiem smoren. Mede door aansporingen van nobele en moedige joodse medeburgers aangemoedigd, laat ik mij niet langer het zwijgen opleggen.

In mijn Haagse periode - jaren zeventig vorige eeuw - heb ik mij op de kwestie-Palestina lelijk verkeken, al had die toen nog niet zulke dramatische vormen aangenomen als zij thans heeft. Reden temeer nu luidop te spreken.

Ik hoop en vertrouw erop dat velen hun stem tegen het ogenschijnlijk onstuitbare onrecht in Palestina zullen verheffen.

A. A. M. van Agt was minister-president (1977-1982). Hij bezoekt sinds eind jaren negentig regelmatig de bezette gebieden.
klik hier om het boek te bestellen